kleitablet met spijkerschrift
herkomst: Telloh, in het huidige zuid-oost Irak (destijds Ğirsu, de
hoofdstad van de provincie Lagaš, in het zuidelijke deel van het koninkrijk
van Ur).
datering: 2050 v C
Dit kleitablet (afbeeldingen 1 en 2) bevindt zich in de collectie van de Rijksuniversiteit Groningen
en werd door Dr. N. Veldhuis gepubliceerd onder nummer GIS-15. (De afbeeldingen
in kleur kunnen worden vergroot door erop te klikken.)
Het tablet is (waarschijnlijk illegaal) opgegraven in Telloh, het oude
Ğirsu, de hoofdstad van de provincie Lagaš, in het zuidelijke deel van het
koninkrijk van Ur. Het werd ooit gekocht door De Liagre Böhl,
die in de jaren '20 van de twintigste eeuw Assyriologie doceerde aan de
Universiteit van Groningen. Na zijn vertrek naar Leiden liet
hij een klein deel van zijn collectie achter.
De tekst is gedateerd op het
tweede regeringsjaar van Amar-Suen, dat is ongeveer 2050 v. C. De tekst bevat een
verantwoording voor dat jaar over de aantallen dieren (ooien, schapen,
mannelijke en vrouwelijke lammeren en geiten) onder de zorg van Šagkugepada te
Kinunir die aanwezig zijn, zijn gestorven, of die door ambtenaren zijn
gevorderd. De totalen staan in de regels 18-20 met als resultaat een tekort van 20 beesten
(regel 21):
| 18: totaal aanwezig (gub-ba) 2093 |
| 19: totaal uitgaven (zi-ga) 53 |
| 20: totaal gestorven (ri-ri-ga) 183 |
| 21: tekort (la-NI) van Šagkugepada 20 |
Dit betekent dat deze dieren eigendom waren van de staat, maar als het ware
door Šakugepada geleasd werden. Aan het eind van het jaar moest hij een
minimaal aantal dieren hebben waarbij de administratie rekening hield met een
‘normaal’ aantal sterfgevallen en geboorten. Wat hij meer had was voor hemzelf,
het tekort moest hij aanzuiveren. De door ambtenaren gevorderde dieren kon hij
van het gewenste eindtotaal aftrekken. Het theoretische gewenste aantal staat
overigens niet in de tekst; het is alleen af te leiden uit het feit dat er
twintig tekort zijn.
conservatie
toestand voor behandeling:
Beide zijden van het ongeveer 6 bij 4 centimeter grote tablet zijn beschreven in
spijkerschrift.
Echter door ophoping van stof en vuil in de fijne incisies was de leesbaarheid van de tekst aanzienlijk
afgenomen. Eén van de twee zijden is
over een groot deel van het oppervlak gebarsten; fragmenten van de tekst
ontbreken. In het verleden is in het midden van de gebarsten zijde een
kneedbare substantie in de beschadiging aangebracht om verder loslaten van het beschreven oppervlak te
voorkomen (afbeelding 3). Op meerdere plaatsen in barsten of op
beschadigde delen was een witte aanslag waar te nemen. De barsten deden
vermoeden dat het kleitablet intern was ontwricht. Van de witte aanslag werd
verondersteld dat deze bestond uit oplosbare zouten, hetgeen de barstvorming
goed zou kunnen verklaren. Een oude foto laat zien dat het tablet in de laatste
5 tot 7 decennia aanzienlijk achteruit is gegaan. Doel van de behandeling zou zijn:
| de verslechtering van de conditie te stoppen, |
| eventueel aanwezige zouten te verwijderen, |
| het tablet schoon te maken om de leesbaarheid van tekst te verbeteren,
meer in het bijzonder de eventueel onder de was aanwezige tekst zichtbaar te
maken, en |
| het interne verband te herstellen. |
Uitgangspunt was vast te stellen of de witte aanslag bestond uit oplosbare
zouten en zo ja in hoeverre de aanwezige hoeveelheid schadelijk zou zijn voor
het tablet. Bij vaststelling van een schadelijke hoeveelheid zouten zou het
object moeten worden ontzilt door middel van onderdompeling in baden van
gedestilleerd water, echter onder voorbehoud dat het was gebakken omdat
ongebakken klei zou desintegreren in water.
behandeling:
Gezien de zeer fragiele staat van het tablet zijn - voorafgaand aan de behandeling -
gedetailleerde foto's gemaakt, om in het geval van verlies van het materiaal nog
afbeeldingen van de tekst te hebben.
Het was mogelijk om met behulp van een scalpel wat witte aanslag te
verzamelen. Deze aanslag bleek oplosbaar in gedestilleerd water en met een
chloride-test kon worden vastgesteld dat de aanslag
inderdaad bestond uit oplosbare zouten.
Om het tablet te kunnen ontzilten moest worden bepaald of het was gebakken.
Daartoe werd uit één van de beschadigingen een niet tot de tekst behorende loszittende flinter verwijderd
en in gedestilleerd water gelegd . Na twee dagen was de flinter niet
uiteengevallen of zacht geworden. Ook kon de flinter niet worden fijngeknepen of
gewreven tussen duim en wijsvinger.
Nu het tablet bleek te zijn gebakken kon de ontzilting beginnen, maar
niet nadat de aangebrachte kneedbare substantie mechanisch was verwijderd. De
verwijdering werd uitgevoerd onder een microscoop bij een vergroting van 10x.
Hoewel de deels ingedroogde substantie nog vrij gemakkelijk kon worden weggestoken,
werd het verwijderen ernstig bemoeilijkt omdat diezelfde was bijna alle
omringende schilfers met tekst op zijn plaats hield. Tijdens de ontmanteling
is elke verwijderde schilfer geadministreerd op een foto, om de latere reconstructie mogelijk
te maken. In totaal zijn 32 grote tot zeer kleine schilfers verwijderd. Bij het begin van de
ontziltingsbehandeling werd het tablet met de minst beschadigde kant naar
onderen op een vormvaste, ondersteunende en poreuze mal in een bak gelegd,
waarna in een tijdsduur van 3 uur het tablet geheel werd ondergedompeld. Tijdens
de eerste onderdompeling moest worden voorkomen dat door oppervlaktespanning van
het water schilfers zouden kunnen losspringen. De 32 eerdere verwijderde
schilfers zijn alle apart ontzilt. De behandeling voor het ontzilten duurde
ongeveer 5 maanden, tot het moment waarop in het water geen Cl-ionen meer konden
worden aangetoond.
Na droging gedurende een week kon het tablet worden gestabiliseerd met behulp van
impregnatie met een reversibele restauratielijm in een oplosmiddel: 10% Paraloid B72 in
aceton. De onderdompeling werd wederom langzaam uitgevoerd. Het tablet is
gedurende 7 uur geheel ondergedompeld geweest (waarvan 1 uur onder gedeeltelijk
vacuüm) om een goede impregnatie te bewerkstelligen. De 32 eerder verwijderde schilfers zijn apart
geïmpregneerd met hetzelfde middel. Door de impregnatie is het tablet iets donkerder
geworden. Dit werd in het licht van de fragiele staat en de verlangde
hanteerbaarheid aanvaardbaar geacht. Bovendien heeft het tablet in eerste
instantie historische betekenis en pas op de tweede plaats spelen esthetische
overwegingen een rol. Na droging onstonden lokaal glimmende plekjes als gevolg
van concentraties van lijm. De plekjes zijn nabehandeld met aceton behandeld om het
gehele oppervlak een uniform mat aanzien te geven, zoals dat ook voor de behandeling aanwezig was. Vervolgens zijn de 32
schilfers teruggeplaatst met Paraloid B72. Na afloop is het tablet opnieuw
gefotografeerd. Het wordt nu onder geconditioneerde omstandigheden bewaard.
conclusie:
Als gevolg van de behandeling is de hanteerbaarheid vergroot en kon het
tablet worden bestudeerd. Het reinigen van het oppervlak en de verwijdering van
de kneedbare substantie dragen bij aan de leesbaarheid van de tekst. Door de verbeterde
leesbaarheid kon een gedeelte van een naam worden ontcijferd en werd
vergelijking met soortgelijke tabletten mogelijk. Het tablet kon uiteindelijk
chronologisch en geografisch worden geplaatst. Afbeeldingen 1 en 2 tonen het
tablet na behandeling.
Meer informatie over klei-tabletten is te vinden op http://early-cuneiform.humnet.ucla.edu/DL/VAM/EVORMUSEUM.HTM
Een ander tablet uit de collectie van de Rijksuniversiteit Groningen is
gepubliceerd onder nummer VAT 2267 http://early-cuneiform.humnet.ucla.edu/DL/VAM/UR3/HTML1/P135693.HTM
literatuur:
| Veldhuis, N.; Cuneiform Tablets at the Groningen Institute for Semitics, Zeitschrift
für Assyriologie, band 93 (2003) [in druk]
|
| Walker, C.B.F.; Cuneiform, British Museum, London, 1987 [over
spijkerschrift]
|
| Acta Sumerologica, deel 8 (1986), 133-217 (Snell:
the Rams of Lagash) [over dergelijke teksten in het algemeen]
|
| Buys, S. & V. Oakley; The conservation and restoration of ceramics;
Oxford, 1993 |
|